22. De val van Icarus

Titel in originele taal: La chute d'Icare
ISBN-nummer: 9030-33028-7
Eerste druk: 2001
Uitgeverij: Uitgeverij Casterman
Tekenaar: Rafaël Moralès
Scenarist: Jacques Martin
Dit verhaal begint in Icarios, een eiland in de Egeïsche zee, vermaard om zijn rijkdom, zijn heiligdom van Asclepius, zijn weergaloze vestigingsmuur en het enorme standbeeld van Icarus in de haven. Numa Sadulus en diens vrouw Archeloa wachten met ongeduld op de Achileus. Een schip dat onze vrienden naar het eiland moet brengen. Als Alex en Enak op het eiland aankomen worden ze hartelijk verwelkomd door hun vrienden, en vanaf dat moment volgen de gebeurtenissen elkaar snel op. Zo wordt er een lijk uit de haven gevist, een lijk van een man die hen de vorige dag nog een duur geschenk wou aanbieden. Ze vragen aan Legaat Caro Curtius om een oogje in het zeil te houden. Alex heeft immers opgemert dat er veel verdachte schepen rond de haven varen. De Legaat wuift dit echter weg maar moet de volgende dat zijn ongelijk toegeven. Enkele van de schepen hebben de vaargeul geblokkeerd en ontsingelen de haven. De Legaat draagt Alex en Enak op om de burgers van de stad op te leiden tot soldaten om het garnizoen te versterken in hun strijd tegen de piraten. De eerste aanval wordt dan ook zonder al te veel verliezen afgeslagen.

Groot is ieders verbazing wanneer de volgende dag de leider van de piraten zich bekent maakt. Het is Arbacès, de doodgewaande Griek die Alex en Enak al meerdere malen hebben moeten bekampen. Wanneer het Arbacès niet lukt om de stad gewapenderhand in te nemen, neemt hij - zoals gewoonlijk - toevlucht tot een list. De Griek laat zijn soldaten naakt dansen terwijl hij Alex en diens stadsgenoten toespreekt verkleed als Icarus. Terwijl hij de stadsbewoners bezig houdt, vallen zijn mannen de stad via de andere kant aan. Alex had dit echter voorzien en wacht de aanvallers op. Hierbij krijgt hij steun van Julia, de dochter van de legaat. Ze verweren hun dapper maar kunnen toch niet voorkomen dat de vijand voet aan de grond krijgt. De stad wordt ingenomen op een klein stukje na. Het stuk dat door Alex en zijn vrienden wordt verdedigt.

Al snel blijkt dat Arbacès hulp van binnenuit heeft gehad, maar als die hulp niemand anders is dan Numa Sadulus - in opdracht van Pompeius - is de verontwaardiging groot. Alle inwoners worden ofwel gedood ofwel gevangen genomen om als slaaf verkocht te worden. Enkel Alex, Enak en Julia kunnen ontsnappen door in de verwarring een bood te kapen en ermee weg te varen. Op het eerstvolgende eiland ontmoeten ze een oude bekende. Het is Quintus Arenus, ondertussen Gouveneur van het eiland Delos. In enkele woorden leggen ze hem het afgelopen drama uit en de Gouverneur besluit een strafexpeditie op touw te zetten.

De stad wordt al snel opnieuw veroverd maar van Arbacès en de verrader Numa Sadulus is er geen spoor zodat Alex samen met Enak en Archeloa terug kan keren naar Rome, om verslag uit te maken van de voorbije gruweldaden.