De druïden waren polytheïsten, dit wil zeggen dat ze vele goden aanbaden, maar beschouwden ook dingen uit de natuur als heilig, zoals de zon, de maan
en de sterren, waarin zij "tekens en seizoenen" zagen. Ook andere elementen uit de natuur, zoals de eik, bepaalde struiken, heuveltoppen, rivieren, meren en zelfs
planten, in het bijzonder de maretak en hulst.
Vuur werd beschouwd als een symbool van diverse godheden, en werd in verband gebracht met de zon en met reiniging. Hun kalender werd geregeerd door de cycli van de
zon, de maan en de plantenwereld. Er zijn archeologische aanwijzingen dat er jaarlijks ceremonies werden gehouden rond de zomer- en winterzonnewende en rond de lente-
en herfstequinoxen. Deze festivals zouden enkel door de positie en beweging van de zon bepaald worden. Daarnaast werden er vier feestdagen gevierd volgens de cycli
van de maan en de plantenwereld. Dit waren: Imbolc, waarin de eerste tekenen van de lente werden gevierd; Beltane (Beltain) waarin de volheid van het leven na de
lente werd gevierd; Lughnasadh waarin de macht van de zonnegod Lugh werd gevierd; en Samhain waarin het begin van de winter werd gevierd en de poorten naar de wereld
van de Sidhe opengingen. de datums van deze vier feestdagen werden bepaald door de (volle) maan en door de bovenbedoelde levenstekens. Zo werd Imbolg gevierd bij volle
maan, tussen de winterzonnewende en de lente-equinox; Beltane tussen de lente-equinox en de zomerzonnewende; Lughnasadh tussen de zomerzonnewende en de herfstequinox;
en Samhain tussen de herfstequinox en de winterzonnewende. Dit in tegenstelling tot de populaire "New Age"-opvatting over het Druïdisme, waarin de feestdagen de
juliaanse kalender volgen, die natuurlijk ten tijde van het ontstaan van deze feestdagen nog niet bestond. Heden ten dage leeft het Imbolc-feest in de Verenigde Staten
en Canada voort als Groundhog Day; zijn elementen van Beltane opgenomen in de viering van het Paasfeest; en wordt Samhain voortgezet als Allerheiligen en Allerzielen
(en, in de Angelsaksische gebieden, als Halloween).
De druïden namen een zeer belangrijke plaats in binnen de Keltische samenleving. Het waren meer dan priesters: zij traden ook op als rechters en als raadsheren
van de Keltische koningen. Zij waren zeer nauw verbonden met de natuur en baseerden hun raadgevingen en voorspellingen voornamelijk op (voor-)tekenen uit de natuur.
Ze fungeerden eveneens als het 'geheugen' van de stam en hadden bijvoorbeeld een enorme kennis van de sterren. Zij bepaalden de kalender en de 'gunstige' en 'ongunstige'
dagen. Niet wetenschappelijke bronnen doen ons geloven dat iedereen druïde kon worden, in de zin dat de functie niet erfelijk was. Ze bleven waarschijnlijk 20 jaar
in de leer. Het was een broederschap die de stammen en de grenzen overschreed. Er werd op de jaarlijkse bijeenkomst in Gallië vaak ook een druïdepaus gekozen.
Hun verzamelplaats was een open plek in een eikenwoud. Stonehenge is niet door druïden opgericht, maar werd mogelijk wel op zeker moment door hen benut.
Ze waren uit hoofde van hun ambt vrijgesteld van belasting en krijgsdienst, maar werden nauw betrokken bij diplomatie en politiek in het algemeen. Oorlog of vredesonderhandelingen
werden enkel na hun goedkeuring begonnen. Strabo beschreef ze als "hoogst rechtvaardige mannen" en ze bezaten een aanzienlijke macht. Wie wetten overtrad of bepaalde
aanvaarde gewoonten schond, kon van het bijwonen van bepaalde plechtige vieringen worden uitgebannen door hen. En festivals waren er bij de vleet bij de Kelten. Een dag
op drie was een feestdag. Dit was een vrij zware straf in de clangemeenschappen, waar het leven in gemeenschap de overhand had op dat van het individu. de druïde
waakte over de identiteit van de stam of de clan.
De druïden zijn waarschijnlijk in de 4e eeuw v.Chr. ontstaan en kwamen eerst waarschijnlijk enkel in Gallië voor. De Romeinen waren erg op hen gebeten, vanwege hun invloed en hun afkerigheid tegen de aanwezigheid van de buitenlandse macht. Ze werden door de Romeinen gezocht en omgebracht. In Bretagne zijn ze zeer lang ondergronds gegaan. In de Vroege middeleeuwen zijn voor het eerst Keltische mondelinge overleveringen op schrift gesteld. Tegen die tijd waren de meeste Kelten al Christen geworden en zo verdween de druïdeklasse en met hen ook hun kennis. Het meeste wat we van hen weten zijn verhalen en mythen van de Ierse en Britse Kelten. Van die van de Gallische, Iberische en overige 'continentale' Kelten is bijna niets (meer) bekend.
Onze historische kennis van de druïden is zeer beperkt. Van de mondelinge overlevering van de druïden (heilige liederen, gebeden, magische spreuken en bezweringen)
heeft niets overleefd, zelfs niet in vertaling; en er bestaat geen enkele legende die als puur druïdisch gezien kan worden, zonder Romeinse en/of christelijke
interpretatie. Onze belangrijkste bron van informatie over de druïden is Julius Caesar.
Caesar merkt op dat in Gallië alle mannen met enige rang of waardigheid hetzij tot de druïden, hetzij tot de adel (de equites) behoorden. De druïden
vormden de geleerde priesterstand, en zij hadden als wakers over het eeuwenoude ongeschreven gewoonterecht het recht veroordelingen uit te spreken, waarvan de uitsluiting
uit de maatschappij de meest gevreesde was. Zij waren geen erfelijke kaste, maar waren wel vrijgesteld van zowel militaire dienst als van het betalen van belastingen.
Nieuwelingen werden aan een zeer lang opleidingstraject onderworpen.
Alle instructie werd mondeling gegeven, maar Caesar vermeldt dat de Galliërs voor dagelijks gebruik een geschreven taal hadden, die in Griekse letters genoteerd
werd. Waarschijnlijk heeft hij die informatie van vroegere schrijvers, want in Caesars tijd waren de Galliërs reeds overgegaan van het Griekse op het Latijnse
alfabet.
Ten gevolge van het verbod druïdische wijsheid op schrift te stellen, en van de teloorgang van het Gallisch ten gunste van het Latijn, zijn er in het geheel geen druïdische documenten overgeleverd, zo die er al ooit zijn geweest. "De centrale stelling van hun leer," zegt Caesar, "is dat de ziel niet sterft, en na de dood overgaat van het ene lichaam in het andere." Caesar merkt op dat de Druïden leden van de gemeenschap straften met een vorm van excommunicatie, door hen te verbieden deel te nemen aan religieuze festivals. Aangezien deze festivals vaak plaatsvonden en druk bezocht werden, was dat een effectieve manier gestraften uit de maatschappij te weren.